Ik herinner me een bezoek aan baron Von Oppenheim in Berlijn, waarbij hij ons meenam naar het museum waar zijn vondsten stonden opgesteld. Max en hij hadden een geanimeerd gesprek dat (volgens mij) zeker vijf uur duurde. Er was geen enkele gelegenheid om even te gaan zitten. Mijn in eerste instantie nog scherpe aandacht nam langzamerhand af en verdween uiteindelijk volledig. Ik bestudeerde met een doffe blik de extreem lelijke beeldhouwwerken die uit Tell Halaf waren overgekomen, en die volgens de baron uit de zelfde tijd kwamen als het extreem interessante keramiek. Max deed zijn uiterste best om het hier op een beleefde manier mee oneens te zijn, zonder hem botweg tegen te spreken. Voor mijn verdwaasde ogen zagen alle beeldjes er vreemd genoeg hetzelfde uit. Het duurde even voordat ik door had dat ze ook echt hetzelfde waren, omdat het op een na allemaal gipsen reproducties waren. Baron Von Oppenheim staakte zijn gretige college even om liefdevol “Ach, mijn beeldschone Venus!” uit te roepen en het figuurtje teder te strelen. Vervolgens dook hij opnieuw de discussie in. Ik vroeg me treurig af of ik niet spreekwoordelijk door de grond zou kunnen zakken en zou kunnen verdwijnen.

  • Agatha Christie, Come, tell me how you live, William Collins, 1946

In het kader van zijn bredere project rond de opgravingen van Max von Oppenheim in Syrië vervlecht Rayyane Tabet in deze toevoeging aan de serie Para | Fictions meerdere verhaallijnen met elkaar. Hij stelt op die manier een geschiedenis samen van de zogenaamde “Venus van Tell Halaf,” een neo-Hettitisch grafmonument in de vorm van een vruchtbaarheidsbeeld. Tabet breidt zijn literaire en associatieve onderzoek uit met een installatie waarin hij het verloop schetst van de verschillende cycli van onthulling, geweld en presentatie die deze specifieke sculptuur heeft doorgemaakt. Hij doet dit aan de hand van de sporen die de Venus heeft achtergelaten in literaire bronnen van Agatha Christie, Max von Oppenheim en André Malraux. De werkelijkheid lijkt in dit geval vreemder te zijn dan de fictie; gedurende duizenden jaren van opgravingen, vernietiging, reproductie en reconstructie lijkt de Venus van Tell Halaf zichzelf telkens opnieuw te verbeelden en uit te vinden.

Romanschrijfster Agatha Christie doet in het autobiografische reisverhaal Speuren naar het verleden (in 1946 verschenen als Come, tell me how you live) verslag van haar ervaringen op de Syrische en Irakese opgravingslocaties waar haar tweede echtgenoot, archeoloog Max Mallowan, aan het werk was. In deze memoires vermeldt ze onder meer hoe ze daar kennismaakte met de Duitse jurist, diplomaat, oudheidkundige en grijpgrage archeoloog baron Max von Oppenheim en diens ‘Venus,’ die werd onthuld op de opgraving Tell Halaf aan de Turks-Syrische grens. De schriftelijke herinneringen van Christie smelten samen met het boek van Von Oppenheim zelf, dat wereldwijd bekend werd als Tell Halaf: A New Culture in Oldest Mesopotamia uit 1931. Hij doet daarin zijn collectie archeologische vondsten uit de doeken, met zijn ‘Venus’ als kern (en omslagillustratie) van hoe hij de verzameling een plaats geeft. Nadat hij een gipsafgietsel van het beeld had gemaakt, verscheepte de baron het basalten origineel naar Duitsland, waar het een plek kreeg in zijn eigen Tell Halaf-museum. Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte dit museum bij Britse bombardementen zwaar beschadigd. Hoewel de beeldhouwwerken uit Tell Halaf de oorspronkelijke brand dankzij de dichtheid van het basalt wisten te doorstaan, spatten ze alsnog in duizenden stukken uit elkaar toen ze door het bluswater van de brandweer heel snel afkoelden. Het opnieuw samenvoegen van de grofweg 27.000 fragmenten is een recente, zeker tien jaar durende opgave van het Pergamonmuseum in Berlijn, waar de beelden nu zijn ondergebracht.

Tenslotte wordt er, dankzij het toepasselijk detectiveachtige onderzoek dat Tabet naar de Venus-sculptuur doet, een derde publicatie opgenomen in dit narratieve vlechtwerk. De Venus duikt opnieuw op in het beroemde in 1952 gepubliceerde Le Musée Imaginaire de la Sculpture Mondiale (Het denkbeeldige museum van de beeldhouwkunst van de wereld) van André Malraux, als foto van een afgietsel van Oppenheim dat nu deel is van de collectie van het Nationaal Museum van Aleppo. In het Musée Imaginaire betreedt het beeldhouwwerk uit Tell Halaf, al is het dan als replica, de kunsthistorische inventaris. Ze vormt een van de bladzijden in de uitgebreide visie van werken uit de meest uiteenlopende locaties en tijden die in dit boek een radicale dialoog met elkaar aangaan. Het is onbekend hoe de gipsen replica in Aleppo er nu aan toe is, omdat het museum in 2016 ernstig vernield werd. Opnieuw bepaalt het verhaal van oorlogsgeweld het lot van de sculptuur. In een opmerkelijke wending voor een honderd jaar geleden onthulde site, werd de open opgravingslocatie bij Tell Halaf recentelijk door Koerdische strijdkrachten opnieuw toegedekt.

Para | Fictions

Ah, my beautiful Venus! is onderdeel van Para | Fictions, een serie die ontsproot uit de bijzondere overeenkomsten tussen literatuur en beeldende kunst in de hedendaagse cultuur. Als zowel kunst als literatuur vormen van denken zijn, wat ontstaat of gaat verloren in kruisbestuivingen, vertalingen en interactie tussen de twee? Dergelijke vragen staan centraal in een reeks van voortdurend onderzoek op de begane grond via het werk van tien kunstenaars; Daniel Dewar & Grégory Gicquel, Calla Henkel & Max Pitegoff, Mark Geffriaud, Laure Prouvost, Oscar Santillan, Dineo Seshee Bopape, Lucy Skaer and Rayyane Tabet. Elk project gaat uit van een andere artistieke methodologie, die volgt uit een combinatie van de visuele interesses en literaire achtergrond van elke kunstenaar, om te onderzoeken hoe levensvatbaar het is ‘referentie’ als ‘vorm’, en ‘vertaling’ als ‘co-auteurschap’ te zien.

—Ondersteund door

AMMODO